Ik werd vanmorgen wakker met het verhaal van Philemon en Baucis in mijn hoofd. Al een paar dagen houd ik mij vast aan dat verhaal, verteld door Ovidius in de Metamorphosen.
Het gaat over een bejaard echtpaar, zeer bescheiden wonend maar tevreden met wat ze hebben en met elkaar. Als enigen in de regio openen zij de deur voor twee vreemdelingen en ontvangen en verzorgen hen met alle égards, binnen hun mogelijkheden. De twee vreemdelingen blijken twee goden, oppergod Jupiter en zijn zoon Mercurius in disguise, en na deze ervaring storten ze een zondvloed uit over de regio, maar laten de twee oudjes in leven. Hun hutje krijgt een flinke upgrade tot tempel.

Hun wens naast het verzorgen van de tempel voor deze goden? “Geef dat éénzelfde uur ons beiden haalt, zodat ik nimmer het graf zie van mijn vrouw en nooit door haar begraven word,” antwoordt Philemon na overleg met Baucis (in de vertaling van M. d’Hane-Scheltema, VIII.710-711). Even later, wanneer ze allebei zeer oud zijn, vindt hun metamorfose plaats: ze veranderen in bomen, staand naast elkaar. Ze kunnen elkaar nog net vaarwel zeggen en bij de naam noemen – “tegelijk verdween hun mond in takkengroen…”
Het ultieme liefdesverhaal van Ovidius is voor twee stervelingen, niet voor de goden met al hun seksuele geweld en gedonder.
Voor het leven
Begin deze maand, net voor de echt grote uitbraak van corona in Nederland, zijn mijn grootouders, samen, verhuisd naar een verzorgingstehuis. Ze zijn al zo’n 85 jaar bij elkaar (als kleuters draaide hij al krulletjes in haar haren) en 67 jaar getrouwd. Mijn grootvader is 90 jaar, mijn grootmoeder nog niet. Soms herkent zij hem niet meer en raakt ze in paniek; dan houdt hij haar vast, totdat ze rustig is. Zij was zijn ogen, totdat ze niet meer wist wat ze zag.

Zestig jaar lang woonden ze in het huis dat ze samen hebben laten bouwen, klein “maar groot genoeg voor ons”. Elk stukje van dat huis, elk bijgebouw, heeft hij eigenhandig gebouwd, gemetseld of bewerkt. Elk stukje ademt hen. Maar het ging niet meer, zonder hulp. Mijn grootvaders hart kon de zorg niet meer aan. Wel konden ze bij elkaar blijven, gelukkig. Een buitenkans. Dat is alles wat nog telde.
Maar ondanks alle voorzorgsmaatregelen kwam corona op de deur van hun nieuwe woning kloppen. Er is een andere bewoner besmet. Elke dag extra, zonder ziekteverschijnselen, is een opluchting. Tegelijkertijd heb je het gevoel dat de kans op verschijnselen met de dag toeneemt.
“Alles komt goed”
Mijn grootvader is jarenlang onze rots geweest, een soort oervader. Een loods in hart en nieren. Hij wilde altijd zekerheid uitstralen, en dat ging ver: “Zelfs als het niet goed zou gaan, zou ik zeggen dat het goed gaat”, zei hij in een bepaalde fase. Hij omhelsde mij altijd stevig met zijn sterke armen, maar de laatste keer omhelsde ik hem, smaller dan ooit, en ik voelde zijn botten door mijn jas heen. Even kon ik me niet meer voorstellen hoe ik vroeger op zijn schoot zat, ingeklemd in de grote bruine leren stoel en zijn armen. De veiligste plek van de wereld.

Mijn grootmoeder was een soort oerkracht, met een bijna obsessieve liefde voor man, kind en kleinkinderen. Het contact met de buitenwereld liet ze aan opa over. Ze heeft ooit mijn leven gered door in een zware storm te besluiten mij uit mijn kinderbedje te halen. Even later viel er een boom om, op het dak van ons huis. Op mijn kamer.
Sterfelijkheid
Eigenlijk hebben we hen al jaren stukje bij beetje zien inleveren. Hun lijden konden we niet wegnemen en amper verzachten. Het verlies van decorum, van het huis waar ze samen hadden willen sterven… ouder worden is steeds weer wat verliezen. “Leven is leren sterven.”
Corona en alle bijkomende maatregelen versterken nog verder het op afstand toekijken, het gevoel van machteloosheid, een reëlere kans op pijn en lijden. Wij mensen (zeker in het rijke westen) zijn in een tijdsbestek van een paar weken een heel stuk kleiner en sterfelijker geworden.

Zo’n verhaal als dat over Philemon en Baucis biedt mij dan een troostend perspectief, een mogelijkheid om voorbij mijn eigen frustratie en angsten te kijken; om elke dag even te bellen maar ook daarna weer de verbinding te durven verbreken.

Mooi. Als je je grootouders nog eens belt. Doe ze eens de groetjes. Al weet ik niet of zij nog weten wie ik ben. In mijn hoofd zijn zij ook nog steeds mooie grote sterke mensen … Dat beeld zal altijd blijven. ♥️
LikeLike