We leven in een vacuüm. Vijf dagen per week verblijf ik van 9 tot 5 in hetzelfde lokaal; een lokaal zoals je kunt vinden in elke standaard onderwijs- of vergaderlocatie. Alles ademt een zekere onpersoonlijkheid en tijdelijkheid. Ik merk dat het me helemaal niets uitmaakt.
Gevangen in mijn werk
Nog geen jaar geleden betrapte ik mezelf op een steek van jaloezie jegens mijn leerlingen, omdat zij wél het lokaal mochten verlaten aan het einde van het lesuur en ik nog de hele dag daar ‘moest’ blijven. Dat vond ik best een schokkende ontdekking voor mezelf, vooral omdat ik net was overgestapt naar een andere school. Toegegeven, in de paar jaar daarvoor had ik wel grapjes gemaakt over mijn “detentie op de gymnasium-afdeling” (een kleine aparte afdeling met maar een handvol collega’s), maar dat dat gevoel me zou achtervolgen in een nieuwe baan…?

Ik had namelijk verwacht dat het echt aan de situatie van die eerdere baan had gelegen. Daar werd de gymnasium-afdeling met hand en tand verdedigd door een deel van mijn collega’s, tegen alle gevoelde bedreigingen van buiten. Maar als er niets meer naar binnen mag, kom je er ook niet meer zo gemakkelijk uit, zei mijn gevoel. Hoe vaak heb ik toen niet gezegd dat een opleiding juist sterft, als je het in een vacuüm wilt laten bestaan, afgesloten van de buitenwereld? Vorming, datgene wat het gymnasium juist zou moeten onderscheiden van andere opleidingen, kan alleen ontstaan in dialoog en in confrontatie met de wereld om ons heen. Een in mijn ogen nog steeds terechte observatie, maar ik moet inmiddels toch concluderen dat een groot deel van mijn probleem in mijzelf zat.
“Mijn hoofd kan weer vliegen en rennen”
Opvallend genoeg heb ik nu namelijk nog geen seconde een gevoel van gevangenschap gehad. Er is binnen mijn huidige bubbel zo veel uitdaging, zo veel te doen dat ik niet naar de buitenwereld verlang. Mijn ‘benauwdheid’ had waarschijnlijk meer te maken met de beperkte ontwikkelmogelijkheden in het werk (in ieder geval niet in een richting die bij mij paste) en met het feit dat veel van mijn talenten niet werden aangesproken.
Het herinnert me aan een presentatie van Tijl Koenderink, die ik ooit bijwoonde, waarin hij het gevoel van hoogbegaafde kinderen vergeleek met dat van een poema (of was het een luipaard?) in een kooi. Je wilt zo graag hard rennen, maar je kunt je benen niet strekken! Zo is dat nu voor mij: mijn hoofd kan weer rennen en vliegen. Het is alsof ik weer een horizon kan zien. Dat klinkt wellicht overdreven, maar misschien is het verstandiger en constructiever om dergelijke gevoelens te erkennen en niet jezelf steeds weer in een niet al te best passend keurslijf te dwingen.

Bubbel geeft focus
Om de studie en het leven behapbaar te houden gaat het nieuws langs me heen en ben ik me soms nauwelijks bewust van wat er in de wereld gebeurt. Bovendien wéét ik dat het tijdelijk is en biedt dit vacuüm mij nu juist de mogelijkheid om de beginselen van een nieuw vak te leren. Belangrijk verschil is tenslotte dat ik niet een vormende opleiding volg, maar één die me uitsluitend nieuwe vaardigheden (en eventueel een bepaalde manier van denken) moet aanleren. Dan is dat vacuüm juist handig om focus te bieden. Later zal ik me weer wat meer met de maatschappij ‘engageren’!
Op het moment ligt die focus op het verder uitbouwen van de kennis over programmeren, nu genaamd “Object Oriented Programming”. Verder krijgen we een basis op het gebied van relationele databases. Daarbij kwam ik erachter dat mijn talige achtergrond best handig is: we krijgen heel wat taalkundige begrippen om de oren! Wie heeft er gezegd dat een talig iemand niets te zoeken heeft in de wereld van de IT?

Plaats een reactie